De eerste duizend kilometer zijn onder de wielen doorgedraaid. De omstandigheden waaronder deze grens is geslecht, zijn wat minder. Voorwaar, het is toch een bijzondere punt voor een gedreven turflulletje, zoals de Noordkaap-fietser is. Plaats van handeling is het foeilelijke Hyltebruk, een plaatsje gedomineerd door een papierfabriek en een pleintje met twee bierzuipende mannen. Ze stoten klanken uit die bij alle alcoholisten waar ter wereld hetzelfde zijn. En waar het regent en het zo afkoelt dat de Noordkaap-uitrusting van stal moet. Het was me het dagje wel.
Voor de eerste keer deze tocht is een gepland dagdoel niet gehaald. Gemiddeld moet de reis per fietsdag zo’n 150 km verder in het noorden komen, maar dat zit er vandaag absoluut niet in. Vanwege de blunder met de fietsbanden (zie maandag 12 mei) moeten er nieuwe binnenbanden worden aangeschaft. Ook wil de langzaam leeggelopen voorband een plakker en dat kost nogal wat tijd. Pas om half elf gaat de tocht echt verder door een druilerige regen, dat wel.
Het wordt even droog op een weg die veel wegheeft van een snelweg. Soms vierbaans met razende vrachtauto's die een gordijn van regen vooruit en opzij blazen, alles en iedereen natmakend die de twintigtonners voorbij stuiven. Mmm, wacht je op droog weer en dan word je nog nat.
Gelukkig zijn er zo hier en daar kleine alternatieve wegen. Het is van het ene naar het andere uiterste. Deze weggetjes bieden het beeld zoals je Zweden voorstelt, veel bos, zo hier en daar een huisje, en zo heel af en toe komt een auto voorbij. Oef, wat is dat rustig, soms zo rustig dat je weer naar een hoofdweg verlangt. De rit wordt een mengeling van de twee. Het voordeel van de hoofdweg is dat je weet dat er meer mensen zijn dan de eenzame fietser en dat er zo nu en dan een wegrestaurant, een benzinestation en andere schuilplekken zijn.
Die komen goed uit. Stap je een wegrestaurant binnen, verwacht je zoiets als VanderValk of hoe ze heten en in Zweden stap je bij een onvervalste Chinees binnen, zoiets wat in de jaren zestig in Nederland populair was. De aardige uitbater spreekt Engels en de paar woordjes Chinees ni hao (hallo) en xie xie (bedankt) maken indruk. ‘Heb je dan geen auto?’, vraagt de jonge uitbater. ‘Ik zou dat nooit doen hoor, veel te ver.’
Een uur later is het weer droog en gaat het tien kilometer over het kletsnatte asfalt verder naar het duizend kilometerpunt. Op de tocht komt elke honderd km het fototoestel uit de tas voor een selfie, dit is toch het jaar van de selfies. Er is een beetje speling, de foto moet worden gemaakt binnen duizend meter voor en duizend meter na het punt om wat leuks uit te zoeken. De tiende selfie was dus in het troosteloze stadje met op het plein een standbeeld van een fietsende vrouw in de regen. Hoe symbolisch.
Veel verder is de tocht niet meer gekomen. De buien blijven komen. Het volgende stadje heeft een hotel, en dat is het dan. Het avondritueel kan beginnen, deze avond een salade uit de saladebar van de supermarkt om de hoek. Ook lekker en vast erg gezond. Morgen hopelijk minder regen.
